In 1980 was dit de tweede verfilming van de roman De Witte van Ernest Claes; het werk werd uitgegeven in 1920, maar behoort nog steeds tot de meest gelezen boeken uit de Vlaamse literatuur. De eerdere verfilming, uit 1934, paste enigszins in de zg. heimatcultuur die in de jaren dertig door allerlei omstandigheden populair was; in de nieuwe versie, geregisseerd door de geëngageerde filmer Robbe de Hert, wordt de sociale dimensie van het verhaal sterker benadrukt. De vaak kolderieke avonturen van de Witte worden geplaatst tegen de achtergrond van het opkomende socialisme en het verzet daartegen van de kerk en de rijke burgerij: het socialisme was immers goddeloos en verzette zich tegen de bestaande maatschappelijke verhoudingen.
De Witte heet eigenlijk Lewie (of Louis) maar wordt door iedereen Witte genoemd vanwege zijn blonde haardos. Hij staat bekend om zijn schelmenstreken en krijgt in verband daarmee voortdurend slaag, van zijn vader, van zijn grote broers en van de meester op school. Veel passages uit het boek zijn klassiek: het zout op de patatten, de natte kwispel, de geldaftroggerij op de kermis en natuurlijk de grootste vernedering uit de jeugd van de wittekop: als zijn moeder ontdekt dat hij tegen haar wil is gaan zwemmen in de rivier, neemt ze zijn kleren mee, zodat hij poedelnaakt thuis moet zien te geraken.
De Hert heeft de episodische structuur van het boek gehandhaafd, waardoor zijn film soms een wat verbrokkelde indruk maakt, maar hij weet de sfeer van een moeilijke jeugd op het Vlaamse platteland goed te treffen, mede door het sterke spel van de debuterende Eric Clerckx. De Witte zit in het laatste jaar van de basisschool en dat betekent dat hij binnenkort dag in, dag uit zal moeten zwoegen op het land, net als zijn broers. Om te ontsnappen aan dit vooruitzicht, verliest hij zich soms in wilde fantasieën, die hij al lezend opdoet: samen met zijn vrienden speelt hij in de velden rond Zichem de historische Guldensporenslag na en gaat zo op in het spel dat er echte gewonden vallen. Maar uiteindelijk krijgt de wittekop zelf de meeste slagen te verwerken, dit keer van de toegesnelde pastoor, die zijn paraplu hanteert als een goedendag.
Niet alles in De Witte van Sichem werkt even goed. Een subplot rond grote broer Heinke die vrijt met de dochter van de rijke boer Coene, hangt er maar wat bij en sommige ‚tactische bijrolletjes’ (van bijvoorbeeld de komieken Gaston en Leo en de zanger Raymond van het Groenewoud) werken vooral desoriënterend.