Deze Australische oorlogsfilm speelt zich af in 1942, op Nieuw-Guinea, na de verovering van Singapore door het Japanse Keizerlijke leger. Aangezien Singapore door de Britten werd verdedigd, werd geconcludeerd dat er geen gevaar was voor Australië. De AIF, het Australische leger, werd daarom ingezet om de opmars van de Asmogendheden in Klein-Azië te stoppen. Op 15 februari 1942 tekenen de Britten echter de overgave. De weg naar Australië lijkt nu open te liggen voor de Japanners.
De enige Australische soldaten die aanwezig zijn, zijn vrijwilligers van het 39ste bataljon; door ‘echte’ soldaten worden ze ‘choco’s’ genoemd: ze zouden te slap zijn om te vechten en smelten in de tropische hitte van Nieuw-Guinea. De choco’s bevinden zich op de Kokoda-route die de Japanners willen gebruiken om de kust te bereiken. De soldaten zitten letterlijk in de knel: vóór hen bevinden zich de oprukkende Japanners, achter hen ligt de zee. Het is vechten of verdrinken. De choco’s worden steeds vaster met de rug tegen de muur gedrukt, maar ze houden stand. Uiteindelijk worden ze door de soldaten van het teruggeroepen Australische leger afgelost en worden de Japanners tot de aftocht gedwongen.
De film schetst een overtuigend, vaak angstaanjagend beeld van de problemen waarmee de choco’s worden geconfronteerd: verzengende hitte, tropische stormen, dysenterie, malaria, oftewel: wie niet nat is van de regen, drupt van het zweet, wie niet ziek is, voelt zich wel misselijk. De actiescènes zijn kort maar vaak uiterst wreed: dit is geen film voor gevoelige zielen. Grierson slaagt er minder goed in om overtuigende personages neer te zetten: het scenario is schetsmatig en de soldaten blijven druipende schimmen in het junglerijk; alleen de twee broers Jack en Max Scholt (Jack wordt gespeeld door Jack Finsterer, die nogal sterk lijkt op een jonge Mel Gibson) komen enigszins uit de verf.