Matt Helm is terug en hij moet opnieuw de wereld (of op zijn minst Washington) van de ondergang zien te redden. De misdadige organisatie Big O. heeft een nieuwe leider, Julian Wall, gespeeld door Karl Malden, de man met de meest markante neus van Hollywood. Malden probeert in iedere scène een nieuw accentje uit om zo vals mogelijk te klinken. En ja, hij spreekt ook een keer door zijn neus.
Een geleerde genaamd Dr. Solaris heeft een methode gevonden om zonnestralen om te vormen tot een massavernietigingswapen. Solaris is ontvoerd door Julian Wall die zijn uitvinding wil gebruiken om Washington van de kaart te vegen. De beste agenten van Frankrijk, Japan en Groot-Brittanië worden door Big O. uit de weg geruimd en ook Matt Helm staat op de dodenlijst. Maar Helm is de organistatie te slim af: Hij zet zijn eigen dood in scène en gaat incognito achter Big O. aan, samen met de dochter van Dr. Solaris, Suzie (Ann-Margret)
Ann-Margret is uiterst sexy, maar ze is niet zo grappig als Stella Stevens in het eerste Helm-avontuur, The Silencers. De film heeft ook te lijden onder Dean Martins weigering om naar Europa te reizen, waar het verhaal zich grotendeels afspeelt. De achtergrondprojecties die moeten suggereren dat Martin aan de Franse Rivièra actief is, geven de film bij vlagen een wat klungelig aanzien. Murderer’s Row blijft echter ondanks deze tekortkomingen vermakelijk. Dino is aardig in de rol gegroeid en debiteert zijn wise-cracks met een onweerstaanbare glimlach en een air alsof hij de hele wereld de baas kan.
Het is ook leuk om te zien hoe Bond en Helm steeds sterker met elkaar vergroeid raakten: de krankzinnige gadgets waarmee Helm werd opgescheept, zouden in de loop van de jaren zeventig deel gaan uitmaken van de uitrusting van 007. En het personage Ironhead - een man met een stalen schedel - was duidelijk geïnspireerd op Oddjob uit Goldfinger (1964), maar zou op zijn beurt model staan voor het Bondpersonage Jaws, de man met het stalen gebit uit The Spy Who Loved Me (1977) en Moonraker (1979).